De klassieke regel: keuzevrijheid bij de vennootschap
Vroeger was het eenvoudig: bij een kapitaalvermindering kon de vennootschap vrij kiezen op welk bestanddeel van het maatschappelijk kapitaal de kapitaalvermindering werd aangerekend.
Waarom is dat zo belangrijk?
De keuze heeft fiscaal een grote impact. De terugbetaling van gestort kapitaal is immers belastingvrij. Maar, als de kapitaalvermindering wordt aangerekend op de reserves, wordt dat fiscaal gezien als de uitkering van een dividend. Hierop moet de vennootschap roerende voorheffing inhouden.
Voor de volledigheid, de belastingvrije terugbetaling van kapitaal kan als (i) de terugbetaling het gevolg is van een regelmatige beslissing tot kapitaalvermindering door de algemene vergadering en (ii) voortkomt uit (het gedeelte van) het statutair kapitaal dat gevormd is door de werkelijk door de aandeelhouders gedane inbrengen. Eigenlijk krijgen de aandeelhouders gewoon (een deel) terug (van) wat ze oorspronkelijk hadden ingebracht.
Vanaf 1 januari 2018: pro rata
Vanaf 1 januari 2018 valt de keuzevrijheid weg. De kapitaalvermindering wordt vanaf dan automatisch ook deels aangerekend op de nog aanwezige belaste reserves in het gestort kapitaal en de belaste reserves buiten het kapitaal. Gevolg daarvan is dat er steeds een deel van de terugbetaling van het kapitaal als uitgekeerd dividend belastbaar zal zijn. De vennootschap zal op dat gedeelte roerende voorheffing van 30 % moeten inhouden.
Hoe wordt het pro rata berekend?
De pro rata-aanrekening wordt berekend met een breuk:
in de teller van de breuk: het gestort kapitaal, de uitgiftepremies en de winstbewijzen die met gestort kapitaal worden gelijkgesteld;
in de noemer van de breuk: de belaste reserves, de in het kapitaal geïncorporeerde vrijgestelde reserves + wat er in de teller staat.
Er wordt evenwel géén rekening gehouden met: (i) negatieve belaste reserves, andere dan het overgedragen verlies, (ii) niet in het kapitaal geïncorporeerde vrijgestelde reserves, (iii) herwaarderingsmeerwaarden, voor zover ze niet uitgekeerd kunnen worden, (iv) onderschattingen van activa/overschattingen van passiva, (v) de liquidatiereserve en bijzondere liquidatiereserve en (vi) de wettelijke reserve ten belope van het wettelijke minimum.
De vastgeklikte reserves, die werden geïncorporeerd in het kapitaal naar aanleiding van de overgangsregeling voor liquidatieboni (bij stijging tarief van 10 % naar 25 %), blijven gewoon genieten van hun gunstregime. Er zal dus geen RV moeten worden betaald bij de uitkering, als de houdperiode van vier jaar (kmo’s) of acht jaar (grote vennootschappen) wordt gerespecteerd.
Wat wordt er bedoeld met “vanaf 1 januari 2018”?
De nieuwe regeling is in werking “vanaf 1 januari 2018”. Dat lijkt duidelijk. Maar dat is het helaas niet. Bij een kapitaalvermindering kunnen er immers twee momenten relevant zijn. Het eerste moment is het moment waarop de algemene vergadering de beslissing neemt tot een kapitaalvermindering. Een tweede moment is het moment waarop de terugbetaling werkelijk plaatsvindt. Dat tweede moment kan ten vroegste twee maanden na de bekendmaking van de beslissing tot kapitaalvermindering plaatsvinden, omdat eventuele schuldeisers van de vennootschap nog de tijd hebben om hun rechten te doen gelden.
Slaat de inwerkingtreding vanaf 1 januari 2018 nu op het eerste of het tweede moment? Het eerste moment is de referentiedatum. De nieuwe regels zijn van toepassing op beslissingen tot kapitaalvermindering genomen vanaf 1 januari 2018. Een beslissing die al genomen werd in december 2017, maar pas wordt uitgevoerd na 1 januari 2018 wordt dus nog afgewikkeld volgens de oude regels.
Als u dus eind 2017 nog snel een kapitaalvermindering heeft gedaan, ontsnapt u in principe aan de nieuwe regels. Er ontstaat wel een risico op herkwalificatie in uitkering van dividenden als de fiscus misbruik zou kunnen aantonen (bv. als de kapitaalvermindering werd voorafgegaan door een inbreng van aandelen).