Bedrijfswagens in deze regeling zijn personenauto’s, auto’s voor dubbel gebruik en minibussen, inclusief ‘valse’ lichte vrachtauto’s (art. 65 WIB 1992) die zijn ingeschreven op naam van de werkgever of die het voorwerp uitmaken van een op zijn naam gesloten gebruiksovereenkomst (bv. leasing), en die de werkgever, al dan niet kosteloos, aan de werknemer ter beschikking stelt voor persoonlijk gebruik (woon-werkverkeer en andere privéverplaatsingen).
De cash for car-regeling is van toepassing op:
alle werknemers met een bedrijfswagen in de private of openbare sector. Zij moeten in de voorbije 3 jaar minstens 12 maanden een bedrijfswagen hebben waarvan 3 maanden ononderbroken voorafgaand aan de aanvraag. Er zijn specifieke regels voor werknemers die van werk veranderen.
alle werkgevers die al minstens gedurende een ononderbroken periode van 3 jaar, één of meerdere bedrijfswagen hebben gegeven aan één of meerdere werknemers. Voor starters geldt die termijn niet.
Bedrijfsleiders kunnen niet genieten van de mobiliteitsvergoeding. Werknemers die in dezelfde onderneming ook een gratis mandaat als bedrijfsleider uitvoeren, komen wél in aanmerking voor een mobiliteitsvergoeding.
Juridische luik van de mobiliteitsvergoeding
De werkgever neemt het initiatief voor het invoeren van een mobiliteitsvergoeding.
De werknemer moet de vergoeding schriftelijk aanvragen bij zijn werkgever die al dan niet op die aanvraag ingaat. Een weigering moet hij motiveren.
Werknemers die beschikken over meerdere bedrijfswagens bij dezelfde werkgever, kunnen slechts 1 bedrijfswagen inruilen voor een mobiliteitsvergoeding.
De formele aanvraag van de werknemer en de positieve beslissing van de werkgever vormen een overeenkomst die deel uitmaakt van de arbeidsovereenkomst. Deze overeenkomst gaat vooraf aan de eerste uitbetaling van de mobiliteitsvergoeding en vermeldt onder andere het basisbedrag van de mobiliteitsvergoeding.
De mobiliteitsvergoeding is een maandelijks geldbedrag dat overeenstemt met de waarde op jaarbasis van het gebruiksvoordeel van de ingeleverde bedrijfswagen. Het geldbedrag wordt berekend op basis van de cataloguswaarde (jaarlijks geïndexeerd) in nieuwe staat van de ingeleverde bedrijfswagen: cataloguswaarde x 6/7 x 20%.
Werknemers met een bedrijfswagen én een tankkaart hebben recht op een hogere mobiliteitsvergoeding: cataloguswaarde x 6/7 x 24%.
Met de CO2-uitstoot wordt dus geen rekening gehouden.
Als de werknemer tijdens de laatste 12 maanden over meerdere auto’s beschikt, telt de waarde van de auto die hij het langst gebruikt heeft.
De mobiliteitsvergoeding vormt geen loon en wordt daarom uitdrukkelijk uitgesloten uit het RSZ-loonbegrip voor de berekening van de socialezekerheidsbijdragen.
Fiscale gevolgen
Als een bedrijfswagen wordt vervangen door een mobiliteitsvergoeding, dan vormt die vergoeding een belastbaar voordeel. Het jaarlijks belastbaar voordeel is beperkt tot 4% van de berekeningsbasis: dat is 6/7 van de cataloguswaarde en zonder dat het voordeel lager kan zijn dan 1.310 euro (geïndexeerd bedrag voor aanslagjaar 2019; basisbedrag: 820 euro).
Het bedrag van de mobiliteitsvergoeding dat bovenstaand voordeel overschrijdt, wordt vrijgesteld.
Aftrek in de personenbelasting
De werkgever die onderworpen is aan de personenbelasting, kan de mobiliteitsvergoeding aftrekken ten belope van 75%.
Een werknemer die een mobiliteitsvergoeding geniet en zijn eigen wagen gebruikt voor zijn woon-werkverkeer, kan die autokosten tot 0,15 euro per kilometer als beroepskosten aftrekken.
Aftrek in de vennootschapsbelasting
De solidariteitsbijdrage die de werkgever verschuldigd is voor de mobiliteitsvergoeding, is fiscaal volledig als beroepskost aftrekbaar.
Werkgevers moeten in de vennootschapsbelasting 17% of 40% van het bij de werknemer belastbare voordeel toevoegen aan de verworpen uitgaven. Het verhoogde percentage van 40% geldt als de vennootschap ook de brandstofkosten van het vervangen voertuig geheel of gedeeltelijk ten laste neemt.
Verlies gunstig statuut
De mobiliteitsvergoeding verliest zijn gunstig sociaal en fiscaal statuut, als de werkgever naast en bovenop de mobiliteitsvergoeding toch nog het voordeel van een bedrijfswagen voor privévervoer blijft toekennen of opnieuw toekent. Tenzij in uitzonderlijke omstandigheden zoals het gebruik van een poolwagen.
De mobiliteitsvergoeding kan niet gecombineerd worden met de vrijstelling voor een terugbetaald treinabonnement of een vrijgestelde fietsvergoeding, tenzij dat voordeel al gecombineerd werd met het gebruik van de firmawagen. De werkgever mag ook geen vergoeding voor woon-werkverkeer meer toekennen.